Sjostakovitsj – Pianokwintet in g opus 57

Toen de leden van het Beethoven Kwartet in 1938 voor het eerst Sjostakovitsjs Strijkkwartet no. 1 hoorden, waren ze razend enthousiast. Het was de eerste keer dat Sjostakovitsj zich op het terrein van de kamermuziek waagde, hoewel hij inmiddels al vijf symfonieën op zijn naam had staan. Op zijn twee-endertigste was het echter zover. Twee jaar na de premiere van zijn eerste strijkkwartet componeerde hij in opdracht van het Beethoven Kwartet zijn Piano Kwintet in g. Dit was het begin van een zeer vruchtbare samenwerking.

Sjostakovitsjs Pianokwintet in g was zijn meest succesvolle compositie tot dan toe. De critici waren vol lof, en het daaropvolgende jaar werd het werk bekroond met de Stalin Prijs. Opvallend is, dat het kwintet ondanks de vijfdeligheid een traditionele vorm heeft. Voor Sjostakovitsj betekende dit een terugkeer naar het oude na jaren van experimenteren. De Bachiaanse Prelude begint met een pianosolo die beantwoord wordt door de strijkers. De lage, gewichtige tonen lopen langzaam over in een lichter middendeel alvorens weer terug te keren bij het beginmotief. Dit preludium wordt, zoals het hoort, opgevolgd door een traditionele Fuge. Traag en melancholiek wordt het thema eerst door het strijkkwartet geïntroduceerd, alvorens de piano zich ermee gaat bemoeien.

Met het Scherzo lijkt Sjostakovitsj even een lange neus te trekken. Een op het eerste gehoor vrolijk opgewekt melodietje wordt zo behandeld, dat het ritmisch net niet klopt. Ook zorgt de harmonie voor een onderliggende dreiging. Niets is wat het lijkt. Na deze explosie van energie volgt een Intermezzo, een rustig voortkabbelende melodie waarin de luisteraar een korte adempauze wordt gegund. Een opgewekte Finale besluit dit veelbesproken meesterwerk.