Mozart – Strijkkwintet in g-klein

In 1787 zat Wolfgang Amadeus Mozart financieel volledig aan de grond. Hoewel hij als hofcomponist in dienst van keizer Joseph II een vaste toelage kreeg, was dit niet voldoende om van te leven. Met zijn aangeboren gebrek aan tact en zijn dwangmatige neigingen tot schelden en vloeken, maakte Mozart zich niet bepaald een graag gezien persoon aan het hof. Joseph II gaf dan ook duidelijk de voorkeur aan de andere componisten in zijn dienst.

In deze benarde situatie componeerde Mozart zijn strijkkwintetten in C-groot en g-klein. Wellicht was het de oorspronkelijke bedoeling zes kwintetten te componeren en deze op te dragen aan de nieuwe Pruisische koning, die cello speelde. Dit zou verklaren waarom hij, na jarenlang strijkkwartetten te hebben gecomponeerd, de overstap maakte naar kwintetten. Geldgebrek dwong hem echter om de kwintetten al in 1788 te verkopen, iets wat slechts met moeite lukte.

Ondanks deze moeizame start, is het Strijkkwintet in g-klein het meest bekende van de zes kwintetten die Mozart in zijn leven geschreven heeft. Het werk onderscheidt zich door de krachtige dramatiek, die in Mozarts kamermuziek meestal ver te zoeken is. Het opent met een rusteloos Allegro waarin violen, altviolen en cello nerveus achter elkaar aanjagen. De bastonen die het deel zouden moeten ondersteunen en stabiliseren ontbreken maar al te vaak, wat het gevoel van rusteloosheid alleen maar versterkt. Het Menuet is geen luchtig danswijsje, zoals in veel van Mozarts werken. De luide mineurakkoorden klinken als protest tegen zijn lot. Het derde deel is rustiger, eerder melancholiek dan depressief. Via het Adagio uit het vierde deel kruipt Mozart langzaam maar zeker uit zijn depressie, en hij beëindigt dit ongewone kwintet met een sprankelend Allegro, waarin er geen vuiltje meer aan de lucht lijkt.