Constantijn Huygens
Jeugd
Constantijn Huygens werd geboren in 1596 te ‘s Gravenhage, als tweede zoon van Christiaen Huygens en Suzanna Hoefnagel. Christiaen Huygens was secretaris van de Raad van State, een alom gewaardeerd en gerespecteerd man met een eigenzinnige kijk op de opvoeding van zijn kinderen. Hij had geen hoge dunk van de stadsscholen, waar, in zijn ogen, de klassen te groot en de leermeesters te vastgeroest waren. De broers Maurits en Constantijn ontvingen hun eerste onderwijs dan ook thuis, van hun vader en een aantal aangestelde leraren. De lessen overkoepelden een reeks aan vaardigheden die de jongens volgens Christiaen in hun latere leven nodig zouden hebben. Zo kregen ze les in verschillende talen, rekenen, schrijven in verschillende handschriften en filosofie en leerden ze etiquette. Daarnaast zorgde Christiaen ervoor dat zijn zoons leerden tekenen en musiceren op verschillende instrumenten. De lessen werden afgewisseld met lichamelijke oefeningen; dansen, paardrijden en schermen. Christiaen wilde hiermee bereiken dat zijn zoons zich in iedere situatie op hun gemak voelden, en niet bang hoefden te zijn een figuur te slaan. In 1614, toen Constantijn oud genoeg werd geacht om op eigen gelegenheid te studeren, bekwaamde hij zich in het Romeins recht, en leerde daarnaast Italiaans. Bij goed weer studeerde hij buiten, in het Haagse bos of ergens in de duinen. In deze omgeving leerde hij Dorothea van Dorp kennen.
Dorothea was een paar jaar ouder dan Constantijn en op zoek naar een levensgezel. Ze was even intelligent als impulsief. Reeds bij de eerste ontmoeting verklaarde ze Constantijn haar liefde, korte tijd later zwoer zij hem eeuwige trouw. Constantijn, overdonderd en gelukkig, volgde al spoedig haar voorbeeld. Toen hij en Maurits in 1616 naar Leiden werden gestuurd om rechten te studeren ontstond een levendige briefwisseling, vaak in dichtvorm. In november 1616 kwam er een abrupt einde aan de correspondentie. Dorothea had een nieuwe geliefde en staakte haar briefwisseling met Constantijn. De laatste, hevig gekwetst door dit ‘verraad’, verbeet zich en stortte zich op zijn studie. Dit voorval overtuigde hem echter van de mannelijke meerderwaardigheid, zijn houding tegenover vrouwen zou tot aan zijn huwelijk problematisch blijven.
Religie
De rechtenstudie ging ondertussen gewoon door, volgens het strakke, door zijn vader opgelegde schema. De broers leerden in deze periode veel mensen kennen die in hun latere leven een belangrijke rol zouden spelen. In mei 1617 werd Maurits naar huis geroepen om zijn vader te assisteren bij de Raad van State. Constantijn kreeg toestemming om nog een paar maanden te blijven, en sloot in augustus, op 21-jarige leeftijd, zijn studie af met een openbare disputatie. Hij ging korte tijd in de leer bij een advocaat, maar besloot al spoedig dat de advocatuur niet zijn roeping was. Dankzij zijn vader kreeg hij een plaats in het gezelschap van Sir Dudly Carleton, dat op 7 juni 1618 naar Engeland vertrok. Hiermee begon Constantijns leertijd als diplomaat. Vanuit Londen ondernam hij plezierreisjes naar Cambridge en Oxford, waar hij veel leerde over de Engelse cultuur en geschiedenis. Hij maakte kennis met het hof van James I, en speelde zelfs op de luit voor deze Engelse vorst. Vele jaren later schreef hij in zijn autobiografie vol trots over dit moment, waarop hij het oor van de koning, die van nature geen groot muziekliefhebber was, had weten te plezieren. Begin november aanvaardde Constantijn de terugreis naar Den Haag.
Voor de Nederlanden braken roerige tijden aan. Binnen het protestantse christendom streden de contraremonstranten met de remonstranten, een strijd die bijna tot een burgeroorlog leidde. Tijdens Constantijns verblijf in Engeland was er een staatsgreep gepleegd, waarbij de regenten Oldenbarneveld, Hugo de Groot, Hogerbeets en Ledenberg, allen politieke en religieuze tegenstanders van prins Maurits, waren gearresteerd. De jonge Constantijn was diep geschokt door deze gebeurtenis. In een brief aan zijn ouders schreef hij: “Les subits changements de la Republique pardela ne m’ont point estonné, mais estourdi. Ce sont choses au dela de m[a ca] pacité; je n’y sçay que dire.”
Op 13 mei 1619 werd Oldenbarneveld onthoofd, Hugo de Groot werd veroordeeld tot levenslange gevangenschap. Constantijn, die van huis uit tot de contraremonstranten behoorde, reageerde op de godsdiensttwisten met zijn Verclaringh van de XII. Artyckelen des Christelijcken geloofs en de Bedenckingen over de Thien Geboden des Heeren. De Verclaringh bevatte een algemene geloofsbelijdenis die door beide partijen kon worden onderschreven. De tweede publicatie is een voorzichtig protest tegen alle theologische haarkloverij:
Wech, deesem dezer aerd, wech wysheyt van beneden, Wech, menschen-mymering, onredelycke Reden, Wech doolhoff sonder end’, wech cloecke sotticheyt, Scherpsinnige verdriet, en ydel ydelheyt. |
Constantijns christendom was een christendom van het dagelijks leven. Van een verintellectualisering van het geloof moest hij niets hebben. Vandaar dat hij in de godsdiensttwisten uit zijn jeugd geen partij koos, maar zijn eigen pad volgde. Ook later vertrouwde Constantijn bij religieuze zaken in sterke mate op zijn eigen inzicht. Zo pleitte hij in zijn Gebruyck of Ongebruyck van’t Orgel inde Kercken der Vereenighde Nederlanden (1641) voor de herinvoering van het orgel als begeleiding voor de psalmen. De streng reformatorische gelovigen waren hier sterk op tegen, het orgel was niet meer dan katholieke opsmuk en moest daarom uit de kerken geweerd worden. Constantijn redeneerde daarentegen dat het helemaal niet verkeerd was de weinige goede elementen uit de katholieke kerkdiensten over te nemen. En orgelbegeleiding was volgens hem voor de gemiddelde amuzikale Nederlander bepaald geen overbodige luxe.
De diplomaat
Christiaen Huygens was ondertussen 69 jaar oud, en verlangde naar een vaste functie voor zijn tweede zoon. Het zou echter nog enige tijd duren voor Constantijn zijn uiteindelijke ambt zou veroveren. Wel maakte hij deel uit van een aantal diplomatieke missies. De meest opzienbarende was ongetwijfeld de reis naar Venetië in 1620, in het gezantschap van Van Aerssen. Van deze tocht hield Constantijn een uitvoerig journaal bij. Halverwege, in Stuttgart, werd hij aangesteld als secretaris van de delegatie. Mede hierdoor ontbreken uitgebreide beschrijvingen van Venetië, Constantijn had het te druk. De andere steden die werden aangedaan, waaronder Brescia en Verona, werden wel onder de loep genomen. In Verona werd het gezelschap rondgeleid langs alle culturele attracties. Huygens genoot vooral van de muzikale indrukken. In zijn journaal schreef hij hierover:
Ce soir on y avoit fait venir tout ce que la saison d’esté avoit laisséde reste de Dames dans la ville, qui apres l’excellente Musique de voix, Espinettes, Tiorbes etc. se mirent à dancer sur leur pianelle, à demie aune et d’avantage de hauteur, au reste richement couvertes de toiles d’or et d’argent, et le tout avec une gravité Italiene que nous appellions desgoustable, en françous. Ces Messieurs remarquants que leur Maistre de Chappelle, que je garde à leur memoire. |
Het is duidelijk dat de heren Huygens met dit presentje een groot plezier deden. De kapelmeester in kwestie was overigens niemand minder dan Steffano Bernardi.
Direct na aankomst in Venetië, op zondag 24 juli 1620, ging hij naar de doge in het San Marco paleis om de aankomst te melden. Hij maakte een goede indruk, zowel door zijn manieren als door zijn uitstekende Italiaans. Hij woonde de vespers bij in de San Giovanni e Lucia, waar hij voor het eerst van zijn leven muziek van Monteverdi hoorde, gedirigeerd door de meester zelf.
Zo bewonderend als Constantijn over deze muziek sprak, zo negatief was zijn oordeel over Italië en Italianen. Nauwelijks was het gezantschap de grens over, of hij dichtte zijn Italia decolor (het ontaarde Italië). Het land liep volgens hem over van valse vroomheid en slechte moraal. Terug in Nederland verzachtte hij zijn oordeel enigszins, ook Italië kende wijze en vrome mannen, die des te meer geprezen moesten worden vanwege de omgeving waarin ze leefden.
De dichter
In 1619 had Constantijn al kennisgemaakt met Anna Roemersdochter, een begaafd dichteres, die hem voorstelde aan haar zuster Maria (‘Tesselschade’) en P.C. Hooft. Met de laatste twee onderhield hij een levenslange vriendschap en een levendige, vaak poëtische correspondentie. Toen Tesselschade zich na een aantal tegenslagen in 1640 tot het katholicisme bekeerde, trok Huygens zich dit bijzonder aan. Hij schreef haar:
Is Tessel op het pad na Roomen van Geneven Is d’afgelockte ziel in ‘t poppegoed verwart? Heeft menschen-mijmering bekropen ‘t hooghe hart? Heeft Papen duyster licht Gods lichter uyt gedreven? |
Dit is een hard oordeel van een man die doorgaans zo zachtmoedig, zelfs onverschillig reageerde op andermans godsdienstige overtuigingen. In zijn kennissenkring bevonden zich relatief veel katholieken, en geen van hen heeft hij ooit op zijn geloof aangevallen. Tesselschade lag hem echter na aan het hart, en hij zou niet zonder meer toestaan dat zij haar ziel vergooide voor het “Roomse kalf”. Deze twist betekende niet het einde van hun vriendschap, maar het hangijzer bleef wel constant op het vuur. Een aantal jaren later, na de dood van zijn vriendin, verzachtte Constantijn zijn oordeel en daarmee zijn eigen angst om de onsterfelijke ziel van Tesselschade:
Ick spreeck een heiligh woord: laet ons op thooghste lott sien; Blind en onblind is een, de vrome sullen God sien. |
Sir Constantijn
De uitwisseling van sonnetten bevond zich op een hoogtepunt toen Constantijn in januari 1621 opnieuw naar Engeland vertrok, deze keer als secretaris van een zeskoppig gezantschap. Omdat het Frans van zijn reisgenoten zeer matig was, deed Constantijn geregeld dienst als tolk. De reis diende om James I ertoe over te halen de protestanten op het vasteland te steunen. De Engelse vorst had hier geen oren naar, hij wilde vriendschap met Spanje, waardoor de delegatie onverrichter zake terug moest keren. Op 30 april 1621 was Constantijn weer thuis. Terug in Den Haag schreef hij zijn Batava Tempe het gedicht dat hem in zijn eigen tijd al beroemd zou maken. Zijn verblijf in Nederland was echter van korte duur, in december vertrok hij met een nieuwe delegatie naar Engeland. Deze diplomatieke reis, hoewel frustrerend en ergerlijk vanwege de vele beledigingen aan het adres van de Hollanders, had meer succes. Koning James beloonde Constantijn voor zijn diensten door hem tot ridder te slaan, een gebeurtenis waar hij later met een mengeling van trots en zelfspot aan terugdacht. Later, in 1630, kocht hij de heerlijkheid Zuylichem, een klein landgoed en een dorp, waarna hij zich ook in Nederland tot de lage adel mocht rekenen.
Een gezin
Op het vaste land wachtte Constantijn een heel andere uitdaging. Susanna van Baerle was een verre bloedverwant van de familie Huygens, en afkomstig uit een welgestelde familie. In eerste instantie probeerde Maurits haar voor zich te winnen, bijgestaan door de hele familie. Dit was echter zonder resultaat. Zoals zovelen voor hem werd Maurits beleefd doch resoluut afgewezen. Nadat de inmiddels 29-jarige Constantijn was aangesteld als secretaris van stadhouder Frederik Hendrik, besloot ook hij het erop te wagen. Aanvankelijk weigerde Susanna, maar Constantijn bleek vasthoudender dan zijn voorgangers. Op 6 april 1627 nam hij haar mee naar Den Haag, als zijn vrouw.
Vanwege zijn functie als secretaris was Constantijn veel van huis. Hij reisde mee met veldtochten, en dichtte in zijn weinige vrije uren. Ook maakte hij vertalingen, onder andere van gedichten van de John Donne. Daarbij onderhield hij correspondenties met auteurs en geleerden, zowel binnen Nederland als daarbuiten. Met René Descartes had hij een levendige discussie over de optica, een onderwerp waarvoor Constantijn zich van jongs af aan interesseerde, mogelijk vanwege zijn eigen slechte ogen. In deze periode begon Constantijn ook aan zijn Daghwerc, een samenlevingsplan in dichtvorm, gericht tot en opgedragen aan zijn bruid. Hij zou hun hele huwelijk aan dit werk blijven schrijven.
Susanna en Constantijn kregen samen vijf kinderen: Constantijn jr. (1628), Christiaen jr. (1629), Lodewijk (1631), Philips (1633) en Susanna jr. (1637). Kort na de geboorte van haar eerste dochter overleed Susanna Huygens-van Baerle. De familie betrok moederloos het nieuwgebouwde huis, Hofwijck, aan het tegenwoordige Plein. Een volle nicht nam de leiding van het huishouden op zich. Constantijn zou niet meer hertrouwen. Zeven maanden na de dood van zijn ‘Sterre’ uitte hij voor het eerst zijn verdriet in dichtvorm, in deze tijd schreef hij onder andere zijn beroemde Cupio dissolvi.
Net als zijn vader had Constantijn senior uitgesproken ideeën over de educatie van zijn zoons. De jongens volgden nagenoeg dezelfde opleiding als hijzelf ooit had genoten, met dezelfde afwisseling tussen talen, exacte wetenschap, kunst en lichaamsbeweging. Met name de oudste twee bleken uitzonderlijk begaafd. Constantijn leidde zijn zoons op voor de diplomatieke dienst, maar ondanks zijn pogingen zou geen van hen een succesvolle carrière als diplomaat opbouwen. Christiaen jr. zou echter uitgroeien tot een vooraanstaand geleerde, de trots van zijn vader. Constantijn jr. en Lodewijk leidden een niet onsuccesvol leven in de schaduw van hun beroemde broer. Philips stierf op jonge leeftijd, in 1657. Susanna trouwde in 1660 met haar neef Philips Doublet.
Utricia
Wanneer Constantijn Utricia Ogle leerde kennen en wat precies de aard van hun relatie was, is onbekend. Vanaf augustus 1642 begon een stroom gedichtjes, gewijd aan haar schoonheid en zangkunst. Constantijn musiceerde met haar wanneer hij de kans kreeg, en gaf haar wellicht ook les, daar zij beschreven werd als zijn pupil. Ze voerden onder andere aria’s van Huygens’ hand uit, waarvan een aantal in 1647 verscheen in de Pathodia. In 1645 trouwde Utricia met William Swann, een Engelse kapitein in Nederlandse dienst. Ze verhuisden naar Utrecht, waardoor Constantijn en Utricia steeds minder kans zagen samen muziek te maken. De vriendschap met Utricia en haar man bleef echter bestaan.
Veranderingen
In 1647 overleed stadhouder Frederik Hendrik na een lang ziekbed. Voor Constantijn betekende dit het einde van een onaangename, zorgelijke tijd. Prinses Amalia, de echtgenote van Frederik Hendrik, deed haar uiterste best de secretaris tijdens deze laatste maanden opzij te schuiven, een houding die de 51-jarige Constantijn tot in het diepst van zijn ziel krenkte. De opvolging van Willem II bevrijdde hem van deze druk, hoewel hij met de 21-jarige nooit dezelfde band zou krijgen als met Frederik Hendrik. De nieuwe prins wilde zijn macht in de Republiek vergroten, de oorlog met Spanje voortzetten (ondanks het in 1648 gesloten bestand) en stak zich in een politiek wespennest door zijn schoonfamilie, de Stuarts, openlijk te steunen in hun poging hun macht in Engeland te herstellen. Dit laatste bracht de Staten in ernstige verlegenheid, zij wilden Cromwell, die sinds 1648 aan de macht was, niet voor het hoofd stoten.
Constantijn vergezelde Willem II op zijn tochten door het land, en behartigde daarnaast de belangen van Amalia. Het Huis ten Bosch, oorspronkelijk Amalia’s buitenhuis, moest worden ingericht als monument voor Frederik Hendrik. Constantijn kreeg de opdracht voor dit doel schilders en beeldhouwers te engageren. Even brak voor hem en de Nederlandse Republiek een stabiele periode aan. Toen overleed Willem II, volkomen onverwacht, op 24-jarige leeftijd aan de pokken. Hiermee begon de periode die later het ‘stadhouderloze tijdperk’ zou gaan heten. Aan Constantijns ambt als secretaris van de prins van Oranje was een einde gekomen. Hij bleef wel Raad en Rekenmeester van het huis van Oranje, en hielp Amalia met verschillende zaken, waaronder de voogdijkwestie van de pasgeboren Willem III. Prinses Mary Stuart probeerde met de voogdij over haar zoon de macht van het Oranjehuis naar zich toe te trekken en in te zetten om haar broer Charles te helpen met zijn vergeefse pogingen het Engelse koningschap te herstellen. Dit streek de autoritaire Amalia behoorlijk tegen de haren in. Constantijn trad op als bemiddelaar, met als resultaat dat in 1651 Mary, Amalia en de keurvorst van Brandenburg (Amalia’s schoonzoon Friedrich Wilhelm II) alle drie één stem kregen in de voogdij. Daarbij werd een zeskoppige raad aangesteld die, onder leiding van Constantijn, de belangen van het Oranjehuis zou behartigen tot Willem III meerderjarig zou zijn. In de functies als voorzitter van de Raad en Rekenmeester maakte Constantijn jaarlijks reizen naar de uithoeken van de Republiek, om toe te zien op de verpachting van gronden en de rentmeesters te controleren. Ook leidde hij de onderhandelingen met Lodewijk XIV van Frankrijk in een poging het bezette prinsdom Orange uit Franse handen te krijgen, wat hem uiteindelijk, in 1665, ook lukte.
In de tweede helft van de jaren zestig namen de taken van de inmiddels ruim zeventigjarige Constantijn af. In 1671 werd prins Willem III meerderjarig en benoemde hij Constantijn jr. tot zijn secretaris. De oude Constantijn werd gevraagd zijn zoon te helpen tijdens de ophanden zijnde aanval van Frankrijk, die in 1674 definitief en bloedig werd afgeslagen. Tot aan het eind van zijn leven bleef Constantijn gezond en actief, hoewel jicht hem enig ongemak bezorgde bij het schrijven en musiceren. Constantijn Huygens overleed op Goede Vrijdag, 28 maart 1687.